Sarcopenie vreselijk onderschat

Sarcopenie vreselijk onderschat

Uit: Nr. 241, jan/feb 2016

Met het klimmen der jaren wordt het steeds moeilijker om op gewicht te blijven. Het buikje wordt zichtbaar en ,minder zichtbaar, de spiermassa neemt af. Daarna lopen ook de spierkracht en de spierfunctie terug. Dit fenomeen heet ‘sarcopenie’. De ernst wordt onderschat, maar de remedie ligt om de hoek: slim eten en bewegen.

Heeft dr. Irwin Rosenberg vorig jaar de vlag uitgehangen? Het zou zomaar kunnen. Deze professor van de Tufts University in Boston had namelijk wat te vieren: het was precies 25 jaar geleden dat hij voorstelde om de leeftijdsgebonden afname van spiermassa voortaan ‘sarcopenie’ te noemen. Hij had goed nagedacht over de nieuwe term: ‘sarco’ betekent ‘aan vlees gerelateerd’ en ‘penie’ staat voor ‘armoede, behoefte’.

Tegen ons 40e levensjaar wordt het vaak merkbaar: kilo’s ‘vet’ komen erbij, terwijl kilo’s ‘spier’ eraf gaan. Het kwijtraken van overtollige kilootjes wordt opeens ook een stuk moeilijker. Het gewicht is overigens slechts één graadmeter. Het is echter een duidelijk signaal dat de hele stofwisseling aan het veranderen is. Dit kan op latere leeftijd leiden tot moeilijk kunnen opstaan van de stoel, het aangewezen zijn op de rollator én een sterk vergrote kans op vallen, en daarmee het oplopen van een botbreuk. De gevolgen van sarcopenie doen niet onder voor die van osteoporose.

Nagenoeg onbekend

Sarcopenie hoort thuis in het rijtje ouderdomsziekten waarbij ontregeling van de stofwisseling en voedingstekorten een wezenlijke rol spelen. Ze leiden uiteindelijk tot volledige invaliditeit en de dood. Vaak is er een nauwe samenhang met gewrichtsziekten, hart- en vaatziekten, het metaboolsyndroom – een combinatie van insulineresistentie, hoge bloeddruk, verstoorde vetstofwisseling en overgewicht – en dementie.
Uitsluitend met een gezonde leefstijl is het proces van sarcopenie tegen te gaan. In tegenstelling tot bijvoorbeeld osteoporose zijn er geen medicijnen voor. Verklaart dit (mede) waarom sarcopenie nog altijd wordt ondergediagnosticeerd en onderbehandeld? Ondanks dat Nederland snel vergrijst, is sarcopenie hier een nog nagenoeg onbekend begrip. Zeker bij het grote publiek. Het is een aandoening waarvan we de symptomen allemaal kennen, maar de naam vreemd genoeg niet.
Ook reguliere artsen blijken slecht op de hoogte. Begin vorig jaar typte ik op de website van het Nederlands Huisartsen Genootschap (NHG) de term ‘sarcopenie’ in. Het leverde nul ‘hits’ op. Op www.artsennet.nl, een website van de Koninklijke Nederlandse Maatschappij tot bevordering der Geneeskunst (KNMG), gaf het zoekwoord welgeteld één hit, uit 2013: ‘Snel verteerbaar eiwit stimuleert spieropbouw’. Dit naar aanleiding van een promotie aan de Universiteit Maastricht.

Dreigende ‘epidemie’

We staan op de drempel van een ‘epidemie’ van sarcopenie. De Washington Post berichtte al in 2008 onder de kop ‘Boomers Should Add Muscle Before It’s Too Late’ dat sarcopenie in de VS jaarlijks 26 miljard dollar direct aan de gezondheidszorgkosten bijdraagt en indirect zorgt voor een verdubbeling van de kosten van verpleeghuizen en dergelijke, tot een bedrag van 132 miljard dollar.
Wetenschappers van Tufts University noemen het verlies aan spiermassa de meest prominente verandering met het ouder worden. Het resulteert in afname van kracht en aërobe (= zuurstof; red.) capaciteit en dus in verlies van functionele capaciteit. Maar daar houdt het nog niet op. Nauw hiermee houden verband: botmassaverlies, lagere basale stofwisselingssnelheid en – waar we allemaal op gefocust zijn – toename van vet en dichtslibbende vaten (atherosclerose).

De chronische aandoening sarcopenie zal zich vroeg of laat bij de meeste mensen manifesteren, bij inactieve mensen al na hun 30e levensjaar. Geschat wordt dat dan al elke tien jaar zo’n 3 tot 5% van de spiermassa verloren gaat. Met het stijgen van de leeftijd zal dit percentage toenemen. Bij een normaal verlopende veroudering gaat jaarlijks ongeveer 0,5 tot 2% van de skeletspiermassa verloren bij 13 tot 24% van de bevolking in de leeftijd tussen 50 en 70 jaar. Op hogere leeftijden grijpt het spiermassaverlies nog verder om zich heen. Het is duidelijk: wie met gezonde spieren oud wil worden, moet het proces van sarcopenie trachten tegen te gaan.

Wat ertegen te doen?

Er bestaat geen wonderpil tegen sarcopenie. De remedie is echter tamelijk eenvoudig: verandering van leefstijl. Dit betekent concreet: slim eten en bewegen. Het slechte nieuws is dat sarcopenie nauw gerelateerd is aan tal van andere kwalen. Het goede nieuws is dat wanneer u besluit iets te doen tegen sarcopenie, u óók iets doet tegen al die andere verouderingsziekten.
Omdat bij sarcopenie vaak gelijktijdig gewicht en buikvet toenemen, is men al gauw geneigd het algemeen geldende advies van een afslankdieet op te volgen. Vaak betekent dit de inname van minder calorieën. Maar minder calorieën betekent in de meeste gevallen ook minder eiwitten, vitaminen en mineralen. Dit werkt een ontregeling van de stofwisseling nog eens extra in de hand en geeft de vorming van buikvet en spierafbraak alleen maar een grotere kans.
Lichaamsbeweging, vooral krachttraining op maat om de grote spieren te blijven oefenen, behoort tot de standaardtherapie. Beweging en goede voeding gaan altijd samen, vooral eiwitrijk voedsel: vis, vlees, eieren, noten, peulvruchten en eventueel eiwitpoeders om de spieren te voeden. Krachttraining en eiwitten versterken elkaars werking in het op peil houden van de spiermassa.

Aantrekkelijk: eiwitpoeders

Eiwitpoeders zijn vooral voor ouderen een aantrekkelijke optie. Allereerst weten we van deze groep vrij zeker dat ze te weinig eiwit binnenkrijgen. Daarnaast eten mensen die ouder worden steeds minder. Bovendien is bij ouderen de opname van eiwitten minder efficiënt, door veranderingen in de darm en de insulinehuishouding.
Bij epidemiologische studies is gevonden dat sarcopenie het grootste probleem vormt bij de groep personen die de minste eiwitten consumeert. Het omgekeerde geldt voor mensen die relatief veel eiwitten tot zich nemen. Niet alleen bij ouderen, maar bij iedereen stimuleren extra eiwitten de aanmaak van spierweefsel en gaan ze de afbraak van spierweefsel tegen. Een bijzondere groep die risico loopt op het ontwikkelen van eiwittekort (en dus verlies van spierweefsel) wordt gevormd door de vegetariërs en vooral veganisten.
En er is nóg een opmerkelijke groep die mogelijk lijdt aan eiwittekort: mensen met obesitas. Gary Taubes – New York Times-journalist die in 2007 grote bekendheid verwierf met zijn bestseller Good Calories, Bad Calories – stelt dat de ontregeling van de eetlust die optreedt bij mensen met overgewicht opgevat zou kunnen worden als een reactie op een te lage inname van eiwitten. Volgens hem hebben mensen de neiging door te eten tot ze voldoende eiwitten binnen hebben. In een voeding die relatief te rijk is aan koolhydraten en vetten leidt dit onherroepelijk tot overgewicht. Hij verwijst ook naar de relatief eiwitrijke voeding van mensen die onder primitieve, natuurlijke omstandigheden leven. Die betrekken soms wel 35% van hun calorie-inname uit eiwitten en blijven daar kerngezond bij, zoals de Masaï of de Inuit. De huidige inname in Nederland is ongeveer 10%.

Even terug naar de ouderen: zij dienen wel uitsluitend te gaan voor ‘volwaardige’ eiwitten, dus met alle essentiële aminozuren. Dit zijn de aminozuren die het lichaam zelf niet kan aanmaken en waarvoor we dus afhankelijk zijn van voeding. Extra niet-essentiële aminozuren helpen de spieren niet, zo blijkt uit Amerikaans onderzoek. Hierin kreeg een groep van zes mensen (gemiddeld 69 jaar) dagelijks 18 gram essentiële aminozuren en een vergelijkbare groep van acht mensen (gemiddeld 71 jaar) naast deze essentiële aminozuren ook nog 22 gram niet-essentiële aminozuren. Bij beide groepen werden dezelfde resultaten geboekt. Omdat ouderen vaak minder eetlust hebben, is het beter ze niet te belasten met onnodige voeding zoals niet-essentiële aminozuren.

Andere supplementen

Naast eiwitpoeders kunnen ook microvoedingsstoffen het proces van sarcopenie helpen tegengaan. Voorbeelden zijn omega 3-visvetzuren (visolie), vitamine D, astaxanthine en CLA (geconjugeerd linolzuur). Hoge doseringen verdienen de voorkeur. Als algemene richtlijn kan gegeven worden: voor visolie 3000 mg (1800 mg omega-3), voor vitamine D3 2000 IE (50 mcg) en voor astaxanthine 4 tot 8 mg. De werking van deze voedingssupplementen is vooral terug te voeren op het tegengaan van een verhoogde ontstekingsactiviteit en verhoogde oxidatieve stress, die vrijwel altijd samen gezien worden bij sarcopenie. Ontstekingsactiviteit en oxidatieve stress zijn in dit opzicht te beschouwen als ‘tweelingbroers’. Onderzoekers van het Universitair Ziekenhuis in Brussel zien deze ontsteking, die het gehele lichamelijke systeem betreft, als een belangrijke oorzakelijke factor van sarcopenie.
Tegen oxidatieve stress kunnen de klassieke antioxidanten ingezet worden. Sommige antioxidanten hebben ook een anti-ontstekingswerking, zoals de algenantioxidant astaxanthine. CLA gaat vooral de vetmassa tegen. In een onderzoek bleek dagelijks 3,2 gram CLA al effectief.

Gert Schuitemaker

Uit: Fit met Voeding, nr.1, 2015; www.fitmetvoeding.nl